vrijdag 30 maart 2012

Bartleby, the Scrivener

Hieronder staat een fragment uit het beroemde verhaal 'Bartleby, the Scrivener' van Herman Melville (1853) in een vertaling van Rosalien van Witsen.

Melville had tijdens zijn leven geen succes met 'Moby Dick' en moest een baantje bij de douane aannemen. Anoniem schreef hij in die tijd verscheidene verhalen, waaronder 'Bartleby'.

Bartleby treedt in dienst bij een notaris als kopiist. Hij is ijverig maar langzamerhand blijkt de klerk vreemd gedrag te vertonen. In onderstaand fragment is het de eerste keer dat de notaris met de merkwaardige houding van Bartleby geconfronteerd wordt:


Het was, geloof ik, op de derde dag dat hij bij me werkte. Het was nog niet nodig geweest om zijn eigen schrijfwerk te collationeren. Omdat ik haast had met het afmaken van een zaakje dat ik onder handen had, riep ik Bartleby ineens bij me. Ik had haast en verwachtte vanzelfsprekend dat hij me onmiddellijk gehoorzaamde. Ik zat met mijn hoofd gebogen over het oorspronkelijke document op mijn bureau en hield mijn rechterhand met daarin de kopie wat nerveus opzij uitgestoken, zodat Bartleby hem meteen kon pakken als hij uit zijn hoek tevoorschijn kwam en onverwijld aan het werk kon gaan.
In die houding zat ik dus toen ik hem riep, en snel uitlegde wat ik van hem wilde – namelijk het samen met mij collationeren van een klein document. U kunt zich mijn verbazing, ja mijn ontsteltenis voorstellen toen Bartleby zonder uit zijn eigen hoekje te komen mij met een bijzonder vriendelijke, vaste stem antwoordde:
‘Liever niet.’
Ik zat even volkomen stil, om bij te komen van mijn verbijstering. Meteen had ik het idee dat ik het niet goed had gehoord, of dat Bartleby me volledig fout begrepen had. Ik herhaalde mijn verzoek op heldere toon, zo duidelijk mogelijk. Maar net zo helder kwam het eerdere antwoord:
‘Liever niet.’
‘Liever niet,’ echode ik, terwijl ik hogelijk opgewonden opstond en de kamer in één stap doorkruiste. ‘Wat bedoel je daarmee? Is het je in je bol geslagen? Ik wil dat je me helpt deze kopie te collationeren – pak aan,’ en ik wierp het hem toe.
‘Liever niet,’ zei hij.
Ik keek hem strak aan. Geen spier op zijn magere gezicht vertrok, zijn grijze ogen keken wazig en kalm. Geen rimpeltje van agitatie verscheen aan het oppervlak. Als hij zich ook maar in het minst ongemakkelijk, boos, ongeduldig of brutaal had getoond, met andere woorden, als er ook maar iets menselijks aan hem was geweest, zou ik hem ongetwijfeld met bruut geweld uit het pand verwijderd hebben. Maar in dit geval had ik er voor hetzelfde geld aan kunnen denken om mijn krijtwitte gipsen borstbeeld van Cicero de deur uit te gooien. Ik stond een tijdje naar hem te staren, terwijl hij doorging met zijn eigen werk, en zette me toen weer achter mijn bureau. Dit is heel vreemd, dacht ik. Wat kan ik hier het beste aan doen? Maar ik had haast met mijn werk. Ik besloot het geval nu even te vergeten, en het te bewaren voor een rustig ogenblik in de nabije toekomst. Dus riep ik de Pimpelaar uit de andere kamer en het document was in een wip gecollationeerd.
Een paar dagen hierna maakte Bartleby vier lange documenten af die een viervoudig afschrift waren van de getuigenverklaringen die gedurende een week in mijn aanwezigheid afgelegd waren voor de rechtbank. Die moesten gecollationeerd worden. Het was een belangrijk proces en grote accuratesse was van het hoogste belang. Toen ik alles had uitgezocht riep ik Kalkoentje, de Pimpelaar en Gemberkoekje uit de kamer naast mij, met de bedoeling de vier kopieën in handen te geven van mijn vier klerken, terwijl ik het origineel zou lezen. Bijgevolg waren Kalkoentje, de Pimpelaar en Gemberkoekje op een rij gaan zitten, ieder met zijn document in de hand, toen ik Bartleby bij deze belangwekkende groep erbij riep.
‘Bartleby, kom gauw, ik wacht!’
Ik hoorde een traag geschraap van zijn stoelpoten over de kale vloer en hij verscheen al gauw in de toegang van zijn kluizenaarsverblijf.
‘Wat is er van uw dienst?’ vroeg hij vriendelijk.
‘De kopieën, de kopieën,’ zei ik gehaast. ‘We gaan ze collationeren. Hier...’ en ik hield hem de vierde kopie voor.
‘Liever niet,’ zei hij en hij verdween kalmpjes achter het kamerscherm.
Een paar ogenblikken stond ik veranderd in een zoutpilaar aan het hoofd van mijn zittende colonne klerken. Ik herstelde me, liep op het scherm toe en vroeg om uitleg voor een dergelijk buitenissig gedrag.
‘Waarom weiger je?’ 'Ik doe het liever niet.' Met ieder ander zou ik ontstoken zijn in vreselijke razernij, had er geen woord meer aan vuil gemaakt en hem er op oneervolle wijze uit gesmeten. Maar er was iets aan Bartleby dat me niet alleen merkwaardig ontwapende, maar me heel wonderlijk ook raakte en uit mijn evenwicht bracht. Ik begon met hem in discussie te treden.